De naam osteopathie vindt haar oorsprong in de Griekse taal: “ostheon” betekent weefsel en “pathos” is het Griekse woord voor gevoel. Letterlijk zou je het woord dus kunnen vertalen als het voelen van de weefsels.
De Amerikaanse arts Andrew Still legde de basis voor de osteopathie. Een van Still’s uitgangspunten is: daar waar de weefsels goed beweeglijk zijn, krijgt ziekte geen kans. Hij ontwikkelde vanuit een medische achtergrond zijn methode en stichtte in 1891 “The American School of Osteopathie” in Kirksville.
In Amerika, Engeland en Zwitserland behoort de osteopathie tot de reguliere geneeskunde. In diverse andere Europese landen, waaronder Nederland, wordt eveneens gestreefd naar een betere regelgeving op dit gebied.
Een van de grondslagen van de osteopathie is dat de mens een eenheid is. Uiteraard een eenheid van lichaam en geest, maar daarnaast is het zo dat alle weefsels in het lichaam een eenheid vormen. Dit houdt in dat er een voortdurende wederzijdse beïnvloeding plaatsvindt.
Bij een gezond persoon vormen al deze weefsels met elkaar een zorgvuldig uitgebalanceerd geheel; als deze balans verstoord wordt, ontstaan er klachten. Zo kunnen problemen van inwendige organen leiden tot klachten van spieren en gewrichten. Bekende voorbeelden hiervan zijn de pijn in de linkerarm die gevoeld wordt bij hartklachten en de lage rugpijn bij nieraandoeningen.
In de osteopathie wordt steeds gezocht naar de oorzaak van de klacht. Deze kan zich op een ander plaats bevinden dan waar de pijn waargenomen wordt. Hoofdpijn kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door vastzittende wervels, maar ook door maag- en darmproblemen. Dit betekent dat een andere aanpak vereist is dan louter kijken naar de plaats van de klacht. De osteopatische behandeling is dus primair gericht op het vinden van de plaats waar de dysbalans in het lichamelijk systeem zich bevindt.